Rogier van Luijk
Doodzwanger
Jeroen raakt op amper vijfjarige leeftijd betrokken bij de verdrinkingsdood van zijn beste vriendje. De heimelijke beperkende overtuigingen blijken hem de rest van zijn leven parten te spelen. De continue aanwezigheid van de dood, seksueel misbruik, schuldgevoel en besluiteloosheid zorgen ervoor dat Jeroen in een identiteitscrisis belandt. De gevolgen van seksueel misbruik en de spanning op seksuele bewustwording zijn pijnlijk, hard, eenzaam doch niet zonder sprankjes hoop. Vindt Jeroen de stukjes van zijn puzzel?
Het op waargebeurde feiten gebaseerde Doodzwanger trekt je mee door het ongrijpbare leven van een pijnlijk in het hart getroffen jongen.
Rogier van Luijk:
“Ik kom als jongste kind uit een fijn gezin (1963). Geraakt door tragische gebeurtenissen die ik als klein kind meemaakte, ontwikkelde ik een eigen stille waarheid op mijn leven. Gaandeweg ontdekte ik de pijnlijke gevolgen van die waarheid. Schrijven deed ik als kind al om uitdrukking te kunnen geven aan mijn diepst innerlijke drijfveren. Ik kan er mijn creativiteit in kwijt.”
Een stukje uit het boek:
Een beetje schuchter liep ik op haar af met mijn fiets aan de ene hand en een witte roos in de andere. Ik parkeerde mijn zwarte Batavus tegen de vrijstaande garage en omhelsde haar innig en onhandig voor de allereerste keer, hier voor haar ouderlijk huis. Haar haar rook mild naar een zacht parfum en de huid van haar hals voelde zacht als zijde. Mijn handen bewogen langzaam over haar slanke rug en ik voelde de bovenrand van de strakke blauwe rok. Een onaangename, stugge stof, iets te synthetisch, doch de ronde vorm van haar billen deed mijn ziel smelten van geluk en schoonheid. Dit is zoals de vrouw bedoeld is te zijn, bedacht ik mij, de stekels van de roos ontwijkend zonder dat ze het merkte.
Dat was een schot in de roos, ze smolt toen de witte roos – allang in het vizier, maar nu in een tastbaar gebaar – werd ontvangen. Ze hield lichtjes de zachte, melkachtige blaadjes van de bloem onder haar neus, rook en het kleine kuiltje in haar kin leek subtiel even mee te stralen van oprecht geluk.
Daar stonden we dan, op het kleine bordes voor het huis. Een zachte voorjaarszon sprankelde haar stralen door het lichte groen van de beuken en een paar merels lieten hun gezang door het park, met de statige bomen en lichte tra’s vol madelieven, rollen. Ik voelde haar volle lippen, bewust van elke tedere welving en de warmte die ons raakte tintelde over mijn rug en in mijn hart. Ik vloog, ik zweefde, ik wilde meer, gulzig naar liefde en naar het geven van mijn verborgen hart. Mijn angst voorbij gevlogen en rustend op de ijle lucht van eindeloze liefde, dragend op mijn uitgespreide vleugels. Beschermend en krachtig.
U kunt dit boek met ingang van vandaag bestellen.
|